Column: ‘Spin’ door Ds. Willemien Lammers
In mijn allereerste herinneringen woont mijn opa. Samen met opa aardbeien plukken in de tuin. Of ruiken aan bloemen. Samen op zijn fiets door het Staphorsterveld en luisteren naar de geluiden van de vogels. En op een dag, bij een wandeling door het bos, vonden we een dode mol. Het diertje was nog niet zo lang dood, het zag er nog fris en schoon uit. Toch vond ik het als klein kind een beetje eng. Het lag daar zo stil onder een boom. “Ach meidje,” zei mijn opa. “Dat is niet eng. Dat diertje doet je niets. Kijk eens, hoe mooi het is? Hoe glanzend en zacht zijn vacht? Je hoeft niet bang te zijn omdat het dood is. Dood hoort ook bij de natuur. Kijk eens naar zijn kleine handjes? Mollen wonen onder de grond en ze eten insecten.”
Zo gaf mijn opa aan mij, klein kind, zijn levenswijsheid door: voor de dood hoef je niet bang te zijn. Die hoort bij het leven. En dieren zijn niet eng, maar prachtig. Ieder dier heeft een eigen manier om te leven. Kijk eens hoe mooi? Het is gek, maar toen ik in de puberteit kwam, vergat ik de wijsheid uit mijn jonge jaren. Ik wilde alles zelf ontdekken. Ik was nog steeds gek met mijn opa en trok veel met hem op. Maar stiekem dacht ik wel eens: wat weet zo’n oude man nou van het leven?
Nee, als opgroeiend meisje en als jonge vrouw had ik wel andere dingen aan mijn hoofd. Zo ontdekte ik tot mijn verbazing dat ik geacht werd bang te zijn voor spinnen. Want als ik dan een spin zag, dan kon ik angstig om hulp roepen. En dan was er altijd wel een jongeman in de buurt die bereid was om mij te redden uit dit gruwelijke gevaar. Waarvoor ik dan weer gepast dankbaar moest zijn. Het was als een dans, een spel, dat niets te maken had met mijn echte gevoelens. Want natuurlijk was ik niet bang voor spinnen. Maar ik leerde wel om bezorgd te zijn over mijn eigen gedrag. Of ik wel een goede indruk zou maken. Of ik me wel zou gedragen zoals het hoorde. En voor een jonge vrouw betekende dat: onzeker en timide. Hulpzoekend. Een klein meisjes moest ik blijven, ook toen ik dat al lang niet meer was.
Intussen ben ik gelukkig wat ouder en wijzer. Waarom zou ik mij als vrouw zwak voor moeten doen, alleen opdat mannen in mijn omgeving zich sterk kunnen voelen? Ik heb niemand nodig om mij te redden. Ik red mezelf wel. En als ik een keer hulp nodig heb, dan vraag ik daarom. Als gelijke mensen onder elkaar. Niks aangeleerde hulpeloosheid.
En nu woont er in mijn slaapkamer een grote dikke spin. Waar ik dus níet bang voor ben. En als ze zich ’s ochtends aan een draad spinrag van het plafond omlaag naar mijn bed laat vallen, dan gil ik niet en ren niet weg. Nee, ik blaas heel zachtjes. Dan weet ze dat ik er ben en gaat snel terug naar het plafond. En dan groet ik haar. Dág spin!
Willemien Lammers