‘Het kerstfeest van de dieren’ door Ds. Willemien Lammers
Het was december. Het was donker, koud en nat. De mensen deden de gordijnen van hun huizen dicht. Iedereen dacht een beetje somber aan het kerstfeest dat zou komen. Andere jaren was het kerstfeest altijd prachtig. Met lichtjes en gezelligheid en samen eten en muziek en verhalen. Maar nu? Dit jaar zou alles anders zijn.
De vos lag aan de rand van het dorp onder een boom en dacht na. Dat viel nog niet mee, want hij had een lege maag. Eigenlijk kon hij alleen maar denken aan de vuilnisbakken die hij die nacht zou gaan plunderen. Maar ergens in zijn achterhoofd dacht hij ook nog aan iets anders.
De vos kwam overeind en sloop naar het hol van het konijn. “Hé”, riep hij “Konijn! Kom eens tevoorschijn!” “Ik kijk wel link uit,” antwoordde het konijn. “Als ik tevoorschijn kom, eet je me op!” Ze schrokken allebei. Want konijnen en vossen praten toch niet met elkaar? Toch bewoog er voorzichtig iets achterin de tunnel naar het konijnenhol.
“Wat wil je?” vroeg het konijn nors. “Kerst,” zei de vos. En viel toen stil. “Ja én,” zei het konijn. “Zullen we het sámen vieren?” vroeg de vos. “Nee zeg,” zei het konijn. “He-le-maal geen zin aan.” Het draaide zich om en ging terug zijn warme hol in. Daar zat de vos. Wat nu?
De vos gaf het niet op. “Ik vraag het de egel!” dacht hij bij zichzelf. Zo gezegd zo gedaan. De vos moest een paar keer roepen, want de egel lag achter een schuurtje in een hoop bladeren te slapen, maar uiteindelijk kwam hij tevoorschijn.
“Wil je met mij kerst vieren?” vroeg de vos. “Wat ís dat, kerst?” vroeg de egel. De vos dacht even na. “Feest,” zei hij toen aarzelend. “Mensen komen bij elkaar. En ze versieren alles. En ze zingen in groepen. En ze zetten een boom in huis. En er zijn lichtjes. Maar dit jaar lijkt alles anders.” “De mensen doen inderdaad raar,” zei de egel. “Deze zomer al. Ze blijven veel meer thuis. Er rijden minder auto’s op de weg.” Toen keek de egel de vos scherp aan. “Maar jij doet ook raar!” zei hij tegen de vos. “Je probeert niet eens om me uit te rollen en op te eten!” De vos antwoordde meteen: “Maar jij bént niet eens opgerold. Je bent wakker en helemaal niet bang!” Het was even stil. “We hebben hulp nodig,” zei de egel toen. “De uil. We vragen het de uil.” “Ik neem je mee naar het bos,” antwoordde de vos.
Het was een waagstuk, maar de egel liet zich door de vos voorzichtig optillen en meenemen, door de weilanden, het bos in, tot ze op een geheime open plek kwamen. Daar stond de grote boom waar de uil in woonde. Maar tot hun verbazing waren ze niet alleen. Onder aan de boom zat een bibberende muizenfamilie. Naast de boom stonden een paar reeën. En een beetje verderop zat een haas. In de laagste takken van de boom zaten een paar eksters. En waarachtig: daar kwam het konijn ook nog aan.
De uil nam het woord. “Deze bijeenkomst van de dieren inzake kerst verklaar ik voor geopend,” sprak hij op plechtige toon. “Het is ons ter ore gekomen dat het kerstfeest van de mensen dit jaar dreigt te mislukken. Maar kerst moet wel gevierd worden. Dat is belangrijk. En dus vieren wij dieren kerst. Samen.” De uil keek streng om zich heen. Niemand sputterde tegen. Toen zei de egel: “Sorry hoor. Ik slaap altijd in deze tijd van het jaar. Wat ís dat, kerst?” “Dat is… eeeh…,” aarzelde de uil. “Dat is een feest. En het moet gevierd.” “Met glitters!” juichten de eksters, “Het glímt! Kerst is de mooiste tijd van het jaar. We moeten een boom versieren! Met glimmende dingen! En glanzende spullen! Wij gaan ze wel halen!” “Dat is goed,” zei de uil op plechtige toon. Maar hij zei het te laat, want de eksters waren er al weggevlogen.
“En wat nog meer?” vroeg de egel. “Eten!” zei de vos. “Ze eten altijd héél lekker. In grote groepen. En dan blijft er altijd heel veel over. En dat gooien ze weg. Mjamm!” En hij dacht aan de volle vuilnisbakken na het vorige kerstfeest. Maar de andere dieren keken vreemd op. Eten weggooien? Midden in de winter? “Wát voor eten dan?” vroeg de egel. “Vlees,” zei de vos verlekkerd. “Heerlijk vlees.” Nu begon de haas te stampen. “Nee!” zei hij gedecideerd. En de reeën keken alsof de vos een onzedelijk voorstel had gedaan. “Nou ja,” zei de vos. “Ook wel bessen. En wortels. En knollen.” “Maar hoe komen wij aan mensen-eten?” vroeg één van de reeën. “Stelen,” zei de vos. Maar daar waren de andere dieren nog niet zo voor te porren. “We kunnen toch gewoon eten zoals anders,” zeiden de reeën op redelijke toon. “Maar dan is het geen feest!” jammerde de vos.
“Over het eten kunnen we het later nog wel hebben,” sprak de uil. “Want kerst is volgens mij nog wel meer dan eten en glimmende versiering.” “Wat dan?” vroeg de haas.
“Zingen,” zei de uil. De mensen komen bij elkaar en ze zingen.” Hij schraapte zijn keel en begon: “hoe HOE hoe! HOE hoe hoe! Maar nu begonnen de muizen in paniek te piepen. “Hou op, hou op!” jammerden ze. “Dat is geen feest, dat is een bedreiging! Wanneer wij een uil horen, dan slaan we op de vlucht. Wij willen geen uilenmuziek!”
De uil hield zich beledigd stil. Hij haalde even diep adem en greep toen opnieuw de leiding. “Als jullie geen muziek willen,” zei hij tegen de muizen, “wat stellen jullie dan voor?” “Lichtjes,” zei één van de muizen. “De mensen hebben met kerst lichtjes in hun huis. Dat heet kaarsen. Een soort van vettig iets. En daar brandt een vlammetje op.”
“Een vlammetje?” vroeg één van de reeën. “Begrijp ik dat nou goed? Vuur? Jullie willen vuur maken in het bos?” De andere reeën begonnen met hun voeten te stampen. Hun oren bewogen heen en weer. Ze haalden diep adem. Het leek erop, alsof ze weg zouden gaan rennen. Maar ze beheersten zich. Ze bleven staan. Op stevige toon zei één van de reeën: “Nee. Dat in geen geval. Géén vuur in het bos. Dan maar geen lichtjes.”
“Ik vind het maar een raar feest,” zei de egel. “Ik begrijp nog steeds niet goed wat kerst nou precies is. Maar goed, dat zal aan mij liggen. In elk geval kunnen we straks wel een boom versieren. Want die eksters brengen vast wel iets glimmends mee.” De vos keek bedenkelijk. “Dan moeten we de boom eerst nog omhakken,” zei hij. “En we hebben geen bijl. Haas, kun jij een boom omver knagen? Jij hebt sterke tanden.” Geen sprake van,” zei de haas verontwaardigd. “Ik heb mijn tanden nog langer nodig dan vandaag. En bovendien. Waarom moet die boom omver? Dat lijkt me onzin. Nee hoor, die bomen staan hier goed. Die laten we mooi staan.” “Jullie zijn overal op tegen!” sputterde de vos. “Eten, zingen, lichtjes, boom omhakken, niets mag van jullie. Doe nou toch niet zo flauw!”
Intussen kwamen de eksters teruggevlogen. Dat ging moeizaam, want ze hadden van alles in hun snavels. Samen droegen ze glinsterende slingers. Er hingen ook nog glanzende ballen in. “Wat is dát nou?” vroeg het konijn verbijsterd. Maar dat was een tactische vergissing. Want: “Kerstversiering!” Jubelden de eksters. Daarvoor moesten ze wel hun snavels open doen. De slingers en de ballen vielen met een grote boog omlaag. Bovenop het konijn. De slingers wikkelden zich om zijn lijf en één van de ballen hing aan zijn oor. Een andere aan zijn staart. Het konijn schrok en rende pardoes onder een struik. Daar kwam hij lelijk vast te zitten. Uiteindelijk kwamen de muizen er aan te pas om hem te bevrijden.
“Zijn jullie nou gék geworden,” brieste het konijn toen hij, ietwat verfomfaaid, weer tevoorschijn gekropen was. “Wat is dit voor gedoe! Ik wil hier niets meer mee te maken hebben!” Verontwaardigd begon hij weg te stampen. Maar de eksters gaven goed partij. “En wij dan? Wij hebben de glitters met gevaar voor eigen leven gestolen. En jullie maken ze stuk!” “Zwijg!” sprak de uil. Maar niemand luisterde meer naar hem. Dreigend stonden de haas en de vos tegenover elkaar. “Vleeseter!,” siste de haas. “Niet iedereen is geschikt voor vegetariër,” verdedigde de vos zich. “Kijk naar jezelf. Jij verpest kerst doordat je geen boom om wilt knagen!” “Hier heb ik geen zin in,” zei de egel. “Ik zoek een holletje en ga weer slapen. Mij zien jullie pas in het voorjaar weer.” “Dat is verstandige taal,” zeiden de reeën. “Wij houden niet van ruzie. En niet van vuur. Wij gaan ook weg.” “Ja maar, wácht nou,…” zei de uil nog. Het was te laat. Alle dieren waren van de open plek verdwenen. De uil in de boom bleef eenzaam achter. En het werd heel stil in het bos….
Het werd heel stil in het bos. Er was geen mens en geen dier meer te bekennen. Zachtjes begon het te regenen. De wind deed de bomen ruisen. En heel in de verte klonk het geluid van de kerkklokken van het dorp. De uil spitste zijn oren. Klonk daar muziek? Heel in de verte?
“… Wat… wat was dat nou…?” de vos kwam terug geslopen. “Ik… eh… ik hoorde iets…” Bij de grote boom bleef hij staan. Daar kwam ook de haas weer tevoorschijn. En het konijn. Eén voor één verzamelden de dieren zich weer om de grote boom. Ze zwegen. Heel in de verte klonk nog muziek. Boven, tussen de wolken door, werd één enkele ster zichtbaar, die de open plek in het bos van een zilverachtig licht voorzag. De egel knipperde met zijn ogen. De haas kwam naar de vos toe. “Sorry,” zei hij zachtjes. “Ja, sorry. Ik ook.” antwoordde vos. Zelfs de eksters waren stil. Een wonderlijke vrede was over het bos neergedaald. Het leek wel of alle spanning uit de dieren was verdwenen. De vos vergat zijn vuilnisbakken, de muizen vergaten hun angst, de haas was niet langer verontwaardigd, de uil zweeg en de reeën stonden stil. In het zilveren licht van die ene stralende ster voelden de dieren zich geborgen. Hun ogen glansden. De egel haalde diep adem. “Is dit… is dít nou kerst?” vroeg hij. “Ja,” zei de uil. “Ja, dit is kerst.” De dieren koesterden zich in het licht van de ster. Ze zaten vriendelijk bij elkaar. Toen vertrokken ze, ieder naar hun eigen plek, met vrede in hun hart.
Willemien Lammers.